BGH-arrest III ZR 4823 Verjaring van contractuele vorderingen verduidelijkt

Vonnis III ZR 4823 Duidelijkheid in het burgerlijk recht

Rechtspraak over verjaring van vorderingen in het contractenrecht

Rechtspraak over verjaring van vorderingen in het contractenrecht

In een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad (HR) op 24 oktober 2024, onder zaaknummer III ZR 48/23, zijn belangrijke aspecten van de verjaring van vorderingen in het contractenrecht verduidelijkt. De zaak trok veel aandacht in juridische kringen en roept fundamentele vragen op over de toepassing van de verjaringstermijnen.

De uitspraak betreft de verjaring van contractuele vorderingen en de mogelijkheid om deze termijnen te stuiten. De HR verduidelijkte dat de reguliere verjaringstermijn vijf jaar bedraagt, beginnend met het einde van het jaar waarin de vordering is ontstaan. Deze regeling geldt ongeacht of de schuldeiser op de hoogte is van de vordering en de omstandigheden die tot uitoefening ervan recht geven.

In het specifieke geval hadden de rechters echter concrete aanwijzingen gezien dat de verjaring door bepaalde omstandigheden gestuit zou kunnen worden. De HR benadrukte dat een stuiting van de verjaring aan de orde kan zijn wanneer de schuldeiser wordt gehinderd in de uitoefening van zijn vordering, bijvoorbeeld door wanprestatie van de schuldenaar of door conflicten die een oplossing van de vorderingen belemmeren.

De rechtbank maakte ook duidelijk dat een loutere vertraging van de verjaring niet automatisch tot een stuiting leidt. Integendeel, de schuldeiser moet aannemelijk maken dat hij daadwerkelijk belemmerd was in zijn mogelijkheid om de vorderingen geltend te maken. Dit illustreert de verantwoordelijkheid van de schuldeiser om actief te handelen om zijn vorderingen niet te laten verjaren.

De HR gaf verder aan dat duidelijke communicatie tussen de contractpartijen van groot belang is om mogelijke misverstanden en latere geschillen te voorkomen. De onderhavige zaak toonde aan dat vooral in complexe contractuele relaties een duidelijke documentatie en communicatie van vorderingen essentieel is.

In de juridische vakwereld werd de uitspraak als baanbrekend beschouwd, aangezien deze de mechanismen van verjaring preciseert en duidelijkheid schept voor toekomstige contractgeschillen. Het onderstreept het belang van het actief nastreven van eigen aanspraken en het tijdig ondernemen van juridische stappen.

Samenvattend kan worden gesteld dat de beslissing van de BGH van 24 oktober 2024 een belangrijke verduidelijking is met betrekking tot de verjaring van aanspraken in het contractenrecht en zowel voor schuldeisers als voor schuldenaars verstrekkende gevolgen kan hebben.

Bronnen: BGH, uitspraak van 24.10.2024, III ZR 48/23

Anita Faake, dinsdag 5 november 2024

05.11.2024