Rechtsgevolgen in de zaak VI ZR 308/23 Rechtsgevolgen in de zaak VI ZR 308/23
Op 15 juli 2024 deed het Bundesgerichtshof een cruciale uitspraak in de procedure met het dossiernummer VI ZR 308/23. De zaak belicht centrale vragen over aansprakelijkheid in het kader van verkeersongevallen en de daarmee samenhangende juridische gevolgen. Deze uitspraak kan verstrekkende gevolgen hebben voor toekomstige gevallen op het gebied van het delictrecht.
In de behandelde zaak ging het om een botsing tussen een auto en een voetganger. De eiser, een voetganger, had gesteld dat hij bij groen licht de straat was overgestoken toen hij werd aangereden door een voertuig dat het rode licht negeerde. De gedaagde, de bestuurder van het voertuig, voerde echter aan dat de voetganger plotseling de straat op was gelopen, waardoor hij geen mogelijkheid had om een ongeval te vermijden. De rechtbank moest beslissen in hoeverre de bestuurder verantwoordelijk gehouden kan worden en of de eiser misschien ook een gedeeltelijke schuld treft.
In de loop van de procedure stelde het Bundesgerichtshof vast dat de bewijslast met betrekking tot de omstandigheden van het ongeval gevalspecifiek verdeeld moet worden. In het bijzonder benadrukte de rechtbank dat de plichten van verkeersdeelnemers duidelijk zijn gedefinieerd. Voetgangers hebben een bijzondere kwetsbaarheid, waarvoor het noodzakelijk is dat automobilisten bijzonder attent en voorzichtig rijden.Deze fundamentele overwegingen zijn in overeenstemming met de bepalingen van de Wegenverkeerswet, die de veiligheid van alle verkeersdeelnemers moeten waarborgen. Deze normen moeten ervoor zorgen dat bij de afweging van de aansprakelijkheid altijd de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers voorop staat.
Bovendien is er ook ingegaan op het concept van mede-aansprakelijkheid. De rechtbank wees erop dat in het geval van een gedeeltelijk voorafgaande eigen verantwoordelijkheid van de voetganger, bijvoorbeeld door onvoorzichtig gedrag, een proportionele aansprakelijkheid van de eiser in overweging zou moeten worden genomen. De Hoge Raad verklaarde dat in dergelijke gevallen een zorgvuldige afweging van de respectieve schuldpercentages vereist is om tot een rechtvaardige en eerlijke beslissing te komen.
Deze beslissing wordt in meerdere opzichten als baanbrekend beschouwd. Enerzijds zal zij de rechtspraak op het gebied van verkeersongelukken beïnvloeden, aangezien zij de nadruk legt op de verdeling van de aansprakelijkheid. Anderzijds zou het er ook toe kunnen leiden dat zowel automobilisten als voetgangers in de toekomst nog meer op hun gedrag in het verkeer moeten letten. Vooral de regionale verkeersvereniging verwelkomde de beslissing, omdat zij benadrukt dat preventie en veiligheid in het verkeer van gezamenlijke verantwoordelijkheid afhankelijk zijn.
De discussie over de juridische kaders voor verkeersongelukken zal zeker voortduren, vooral in een tijd waarin het onderwerp verkeersveiligheid steeds belangrijker wordt. Het voorkomen van ongevallen en het creëren van een veilige omgeving zijn daarom ook na deze beslissing van cruciaal belang.
Tot slot blijft het vast te stellen dat de beslissing VI ZR 308/23 niet alleen een verduidelijking van de juridische verantwoordelijkheden in het verkeer vormt, maar ook als een aansporing voor alle verkeersdeelnemers zou moeten dienen.Met een verhoogd bewustzijn van de verkeersveiligheid kan mogelijk een positieve ontwikkeling in de ongevallenstatistiek worden bereikt.
Auteur: Anita Faake, maandag 19 augustus 24