Baanbrekende BGH-beslissing VI ZR 11522 over bewijslast en aansprakelijkheid

VI ZR 11522 beslissing vormt schadevergoeding recht 2024

Nieuwe perspectieven in het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht

Nieuwe perspectieven in het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht

Op 30 juli 2024 heeft de Bundesgerichtshof (BGH) een baanbrekende beslissing genomen in de procedure met het dossiernummer VI ZR 115/22. Deze beslissing heeft belangrijke gevolgen voor de aansprakelijkheid bij personenschade en roept fundamentele vragen op over de bewijslast en de eisen voor schadevergoeding in het burgerlijk recht.

In de onderliggende zaak werd de vordering van een slachtoffer om schadevergoeding afgewezen, omdat niet voldoende kon worden aangetoond dat de gedaagde direct verantwoordelijk was voor de verwondingen. De BGH maakte duidelijk dat het cruciaal is om de causaliteit aan te tonen tussen de handeling van de gedaagde en de geleden schade. De rechtbank verduidelijkte dat zowel directe als indirecte bewijsmiddelen in de beoordeling kunnen worden meegenomen. In deze context moeten ook omstandigheden worden overwogen die zich in de sfeer van de gedaagde kunnen bevinden.

Een ander centraal punt van de beslissing had betrekking op de bewijslast. De BGH oordeelde dat de bewijslast bij de eiser ligt, maar niet in absolute mate, en dat een beperkte omkering van de bewijslast in bepaalde situaties mogelijk is. Dit betekent dat in gevallen waarin de gedaagde over relevante informatie beschikt die voor de eiser niet toegankelijk is, er een versterkte medewerkingsplicht voor de gedaagde kan bestaan.

De rechters benadrukten ook het belang van juridische helderheid en voorspelbaarheid in het burgerlijk recht. Ze gaven aan dat een duidelijke differentiatie tussen verschillende soorten aansprakelijkheid nodig is om de betrokken partijen eerlijke en passende mogelijkheden voor rechtsvordering te bieden.De beslissing van de BGH wordt daarom als richtlijn beschouwd, niet alleen voor toekomstige zaken, maar ook voor de interpretatie van de geldende wetgeving door lagere instanties.

In de juridische gemeenschap is de beslissing al gewaardeerd als een belangrijke stap richting een evenwichtigere jurisprudentie, die rekening houdt met de legitieme belangen van de benadeelden, zonder de rechten van de gedaagden onterecht in gevaar te brengen. De gevolgen van deze beslissing zullen ongetwijfeld ingrijpend zijn en zowel advocaten als rechtbanken duurzaam beïnvloeden in hun praktijk.

Het belang van deze juridische bevinding zal zeker ook onderwerp zijn van toekomstige hoorzittingen en vonnissen, aangezien het de basis vormt voor fundamentele overwegingen over aansprakelijkheid in het civiel recht.

Anita Faake, vrijdag 13 september 2024

13.09.2024